menu

George Orwell en Viktor Frankl over zingeving en lijden

George Orwell en Viktor Frankl over zingeving en lijden

De twintigste eeuw was een bewogen eeuw. Door de opkomst van de grootstedelijke leefwijze voelden mensen zich losgezongen van gemeenschapsbanden. Ze zochten verbinding en betekenis in politieke massabewegingen die zich vervolgens ontpopten tot totalitaire regimes. Toen kwamen de Spaanse Burgeroorlog, de Holocaust, de Koude Oorlog en de Berlijnse Muur. Twee auteurs doorleefden deze verschrikkingen: zij worstelden met de vraag hoe leven zin en betekenis kon houden in een wereld die is doordrongen met lijden, afgrijzen en machteloosheid.

Dit zijn George Orwell, de bekende auteur van 1984 en Animal Farm – en Viktor Frankl, schrijver van Man’s Search for Meaning. Orwell begon als socialist en journalist: hij streed mee de in de Spaanse Burgeroorlog tegen het fascisme. Orwell ondervond hoe zijn medestrijders door de Sovjets pardoes werden omgedoopt tot ideologische vijanden, toen dat de communisten beter uitkwam. Waarheid en idealisme bleken totáál ondergeschikt aan macht. Frankl was psychiater in Wenen, kreeg een kans om naar de VS te vluchten, maar bleef in Oostenrijk vanuit een religieuze ingeving. Vanwege zijn joodse afkomst werd hij door de Nazi’s in concentratiekampen opgesloten. In deze extreme omstandigheid onderzocht hij hoe mensen zin en betekenis vinden in hun bestaan.

Frankl: hoop en liefde uit lijden

in Man’s Search For Meaning, gepubliceerd in 1946, is Frankls tragische en tegelijk hoopgevende onderzoek naar zingeving, geput uit zijn ervaringen in een concentratiekamp, waar hij met medegevangenen een loopgraaf uithakte in de bevroren grond:

We waren aan het werk in een loopgraaf. De dageraad die voor ons opdoemde was grijs, net als de lucht boven ons. Ik sprak in stilte met mijn vrouw, of misschien worstelde ik met de reden voor mijn lijden, mijn langzame sterven. Met de laatste kracht in mijn gedachte, verzette ik me tegen de hopeloosheid van de naderende dood – ik voelde dat mijn geest de duisternis doorboorde. Ik was gewaar hoe mijn geest die hopeloze, betekenisloze wereld oversteeg, en ergens hoorde ik een zegevierend ‘Ja’ als antwoord op mijn vraag naar het bestaan van een ultieme doelbestemming.”
-Viktor E. Frankl, Man's Search for Meaning, (Londen 2004) p.51

De hoop is dus, dat de droevige staat van het zijn, de totale neerslachtigheid en radeloosheid waarmee Frankl zich geconfronteerd zag, kunnen worden overstegen in één helder moment van de geest, een baken van licht in een zee van duisternis. De auteur bedoelt dit laatste overigens letterlijk, want terwijl deze innerlijke zekerheid in hem omhoog rees, gingen verderop de lampen aan in een boerderij – een warme gloed verdreef de nevel en de somberheid.

Toen de ultieme radeloosheid voor Frankl opdoemde en hij dreigde weg te zinken in een wanhoop waarvan hij niet herstellen zou, dacht hij aan zijn vrouw. Zijn vrouw was op dat moment al dood, vermoord door de Duitsers, maar dat wist hij niet. Hij dacht aan haar gezicht, voelde zich gesterkt en aangemoedigd door haar blik – het gezicht van zijn vrouw straalde op dat moment feller dan de opkomende zon. Op dat moment zag hij in dat de dichters al die tijd gelijk hadden: het hoogst haalbare in het leven is de liefde.

Wie helemaal niets meer heeft behalve de liefde, kan alsnog berusting vinden, al is het slechts voor een moment, door die liefde gewaar te zijn. “In een situatie van volledige verwoesting, waar een mens zichzelf niet kan uitdrukken door op een positieve manier actie te ondernemen; waar het enige wat er nog opzit is om het lijden te verduren, zij het op een eerzame manier; in die situatie kan een mens, door liefdevolle contemplatie van het beeld dat hij in zich draagt van zijn geliefde, voldoening vinden.”1 Frankl verbindt dit aan de Bijbelse zegswijze dat de engelen zich verliezen in het beschouwen van eeuwige glorie. Oftewel, die liefde is voor ons iets transcendents, iets hogers.

Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft hij zijn ervaringen in de concentratiekampen. Het tweede deel is theoretischer – dat gaat in op de filosofische en psychologische betekenis van zijn ervaringen en legt ze aaneen tot een therapeutisch raamwerk. Frankl noemt zijn bevinding ‘logotherapie’ en zet zich af tegen de gangbare ‘psychotherapie’. Zijn benadering verdiept zich namelijk niet alleen in de emoties van het subject – ‘Hoe laat ik mijn cliënt/patiënt zichzelf beter voelen?’, maar gaat veel over: ‘Hoe zit de wereld in elkaar en waar vindt de cliënt/patiënt de plek waar hij tot zijn recht kan komen?’

In dit tweede deel brengt Frankl het vinden van de betekenis in het leven, terug tot drie dimensies. Ten eerste, het verrichten van een significant werk. Ten tweede, een band met een bijzonder persoon – min of meer de liefde, zoals zojuist omschreven. Ten derde, de houding die iemand aanneemt tegenover onvermijdelijk lijden. Frankl stelt uitdrukkelijk dat je onnodig lijden moet zien te voorkomen waar mogelijk; tegelijk spreekt duidelijk uit zijn boek dat hij de betekenis van het leven het sterkst aantreft dáár waar het lijden zo waardig mogelijk wordt ondergaan.

Orwell: wanhoop en onmacht uit lijden

George Orwell lijkt in 1984 een sterk verwante maar toch tegenovergestelde conclusie te bereiken. Waar Frankl waardigheid, diepzinnigheid en zelfs hoop put uit het lijden, brengt Orwell het lijden in om de absolute onmacht en totale hopeloosheid aanschouwelijk te maken. Het komt nu aan op de vraag, welke van de twee overtuigender is.

Het boek gaat over Winston Smith, een onderdaan van IngSoc, een totalitaire eenpartijstaat die over een één derde van de wereld heerst. Oorlog is vrede, vrijheid is slavernij, onwetendheid is kracht – zo luiden de officiële slogans. Langzaam maar zeker onderzoekt Winston zijn persoonlijke twijfels over dit regime, en zijn blik kruist die van O’Brien. In dat ogenblik wint O’Brien zijn vertrouwen: Winston voelt dat zij op elkaar kunnen rekenen. Uiteindelijk blijkt dat O’Brien al die tijd een hogere partijfunctionaris was, en dat de rijping van Winstons innerlijke verzet zorgvuldig door de Partij is gemonitord en zelfs gecultiveerd.

Het verhaal mondt uit in een ultieme dialoog op O’Briens kantoor waarin beiden hun kaarten op tafel leggen. Deze dialoog is waarlijk transformatief – wie het eenmaal heeft gelezen (of beluisterd), en alles wat er gezegd wordt doordenkt naar zijn logische en uiterste consequenties, zal niet meer op dezelfde wijze in het leven staan. Orwell maakt namelijk duidelijk dat het kwaad kan winnen, gesteund met de juiste technologie en scherp afgestemde methodes.

O’Brien zet zorgvuldig uiteen wat de Partij van plan is. Zij streven naar macht als doel in zichzelf, naar totale controle, het domineren en vernederen van critici. Zelfs al wordt de herinnering aan die tegenstanders uit de geschiedenis gewist, dan is het martelen en vernederen – en uiteindelijk: bekeren – van die mensen een absoluut doel op zichzelf in het heden. De kerkelijke Inquisitie en de Communisten hadden martelingen, brandstapels en showprocessen, maar ze vermoordden mensen die ketterijen verspreidden, martelaren werden, en stierven met vijandige gedachten. De Partij gaat anders te werk, legt O’Brien in totale kalmte uit. Winston zal zolang als nodig is worden bewerkt totdat hij uit eigen beweging het licht ziet en de Partij liefheeft. En dan – juist op het moment dat zijn gedachten helder zijn – zal hij zelf smeken om in de reine geestestoestand te worden geëxecuteerd.

Winston verwerpt de plannen van de Partij, en zegt dat haat en controle niet sterk genoeg zijn om een politiek systeem te dragen. “Geloof je dat één of ander kosmisch principe zich zal verzetten tegen onze doelstelling?” vraag O’Brien. “Een vorm van bezieling waar de mens niet zonder kan, iets dat diep vanbinnen zit? Je vergist je! Want wij hebben de macht en vanuit die macht bepalen wij wat de mens is.”

Als leven vanuit haat uitputtender blijkt dan leven vanuit liefde, legt O’Brien uit, dan nóg is dit geen bezwaar voor het draaiend houden van het systeem. Het levenstempo zal worden versneld en desnoods zijn mensen maar bejaard op hun dertigste. De partij bepaalt wie, waar en wanneer er voortplanting is. Geen enkele dissidente gedachte ontgaat de Partij en zelfs het orgasme zal met neurologische ingrepen worden afgeschaft. In geen enkel hoekje van zijn ziel zal de onderdaan nog vreugde of berusting vinden buiten wat de Partij hem biedt.

De twee visies tegen elkaar afgezet

Keren we vanuit deze dialoog terug naar Frankl, dan zouden we ons compleet anders verhouden tot het lijden. Om te beginnen zegt Frankl dat het verleden sterker dan het heden is: hij schrijft over “onuitwisbare voetstappen in het pad van de tijd”. Al ga je in een concentratiekamp ten onder aan honger, dorst, ziekte en uitputtend werk – je kunt terugdenken aan je verleden, aan het geluk dat je daar hebt doorgemaakt, en niemand zal je dit ooit kunnen afnemen. Puur omdat het heeft bestaan, zou het heden sterker zijn dan het verleden: het kan niet meer worden uitgewist. De herinneringen uit het verleden blijven het heden inspireren.

Orwell komt juist tot de tegenovergestelde conclusie. “Wie het verleden beheerst, beheerst de toekomst – wie het heden beheerst, beheerst het verleden.” De Partij is voortdurend bezig om het verleden te veranderen en complete archieven te herschrijven. Zelfs canonieke boeken en klassieke literatuur krijgen nieuwe woorden en specifieke termen die zijn aangepast aan het gevoelsleven van de totalitaire maatschappij. Winston wordt gehersenspoeld zodat hij twijfelt aan zijn eigen herinneringen. O’Brien maakt er een punt van om Winston te laten geloven dat twee plus twee vijf kan zijn. Waarheid en onwaarheid blijken totáál ondergeschikt aan macht en onmacht.

Maar ook los van deze specifieke machtsverhouding tussen Winston en O’Brien, kunnen de herinneringen aan het mooie verleden, het heden ook lastiger te verdragen maken. De schoonheid van de fantastische relatie die nu voorbij is, of de geweldige baan die je bent kwijtgeraakt. En als dit verlies door eigen toedoen, is, kan het schuldgevoel toevoegen aan de onverdraaglijkheid van het heden.

Het verleden kan door de machthebber als bron worden gebruikt om zijn macht te vergroten en te intensiveren. In 1984 is dit in de vorm van Immanuel Goldstein – een intellectueel die in een ver verleden kritiek had op IngSoc en de Partij. Goldsteins gezicht wordt nu door de Partij gebruikt voor rituele haatsessies, waarop de onderdanen al hun agressie projecteren. Zo wordt de kudde nóg nauwer samengedreven: Goldsteins verzet heeft de Partij sterker gemaakt, omdat de herinnering eraan als moreel wapen is geïncorporeerd.

Dit is wat O’Brien letterlijk zegt, wanneer hij Winston toespreekt: “Als je betekenis zoekt in jouw lijden, weet dan dat wat jij nu doormaakt nooit zal stoppen. Het verraad, de spionage, mentale uitputting en martelingen zullen elke generatie zullen worden herhaald – dit alles zal hooguit worden geperfectioneerd.”

Blijf in gedachten houden dat de Partij er zin in schept om de dissident te vervolgen en te martelen vanwege zijn dissidente gedachte – dit veronderstelt dat de dissidente gedachte wordt opgewekt. Het lijkt op wat Thierry Baudet zei over de relatie tussen FvD en de deughegemonie onder het partijkartel. Het systeem heeft FvD nodig. Om FvD’ers te kunnen demoniseren, te kunnen laten zien: dit is hoe het niet moet, hoe je niet mag zijn. In die hoedanigheid draagt FvD bij aan de discipline van de macht waartegen FvD het opneemt. Het leidt tot de gevolgtrekking: sometimes the only winning move is not to play.

Is er een ‘winning move’?

Op een zeker moment vond Frankl een adempauze – op een rustig hoekje van het kamp zat hij op een stoeltje en keek uit over het prikkeldraad naar de heuvels van Beieren. Er lag een stapel lijken naast hem, maar dat had hij uit zijn gedachten verdreven – hij gooide kleine steentjes naar het hek en staarde naar het glooiend natuurschoon. Kennelijk vond Frankl in zichzelf nog één lichtpunt, één stukje van zijn ziel waar hij nog zelf aanwezig was. Dit hield hem staande om ook de rest van de ellende te kunnen verdragen. In zijn boek stelt hij herhaaldelijk wat wie een ‘waarom’ heeft om voor te willen overleven, bijna elk ‘hoe’ verdragen kan.

Veel gevangenen verloren de wil om te leven, zagen niets om naar uit te kijken. Ze zeiden dan: “Ik heb niets meer te verwachten van het leven” en spoedig nadien overleden ze, soms door ziekte en uitputting van het kamp, soms door zelfmoord. Het is de kern van Frankls logotherapie dat hij de vraagstelling omdraait. Niet meer “wat kan ik nog van het leven verwachten?”, maar: “Wat verwacht het leven van mij?” Als je in een situatie bent van totale onderdrukking en surveillance en geen enkele mogelijkheid hebt om jouw eigenheid positief uit te drukken – zoals in een concentratiekamp – is het waardig ondergaan van lijden het hoogst haalbare. Dit is dan wat het leven van ons wacht.

Echter, dat je nog iets te ‘bewijzen’ hebt tegenover het leven, dat je leven in die zin ‘te woord wil staan’ met jouw daden, veronderstelt dat je het leven nog als ‘gelijkwaardige’ gesprekspartner ziet. Wie eenmaal zeker weet dat het leven niets meer gaat bieden, verliest elk gevoel nog iets te moeten tonen, verklaren, bewijzen of verantwoorden tegenover dit leven.

Wie zijn verstand gebruikt en over de emoties heenkijkt, ziet dat Nederland verandert in een dichtgeregelde bejaardenkolonie waarbij een disproportioneel groot deel van het jongerenbestand bestaat uit moeilijk integreerbare immigranten. Om dit alles economisch te kunnen dragen is het noodzakelijk om het verdienpotentieel van Nederland tot absolute prioriteit te maken, maar juist het ondernemen wordt lamgelegd met klimaatrestricties, stikstofbeperkingen en onbetaalbare energieprijzen.

Zetten we de feiten op een rij, dan blijkt dat er méér hoop was voor Viktor Frankl dan voor ons. De militaire ineenstorting van Nazi-Duitsland was immers onafwendbaar – het was voor hem een kwestie van tijd rekken om het concentratiekamp te overleven. Alle tijd die wij rekken is echter in ons nadeel, omdat Nederland ligt ingebed in een constellatie van landen en internationale beleidsstructuren die in hetzelfde bedje ziek zijn.

Anders dan het Nazi-regime, dat internationaal belegerd werd, zal onze huidige machtsstructuur niet spoedig ten einde komen. De controle over onze levens en gedachten is toenemend digitaal van aard en wordt door kunstmatige intelligentie uitgevoerd. De vinding en vorming van gedachten wordt bepaald door een digitale communicatieve structuur – de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han noemt dit ‘psychopower’. Cybernetische implantaten kunnen onze gedachten lezen. Via medicatie doordringt Big Pharma onze emoties en gedachten: het limbisch kapitalisme. En als de macht van het Westen afbrokkelt, stapt China in dat vacuüm. Bovendien verandert de demografische opbouw dusdanig dat zelfs als de Nederlandse bevolking een ander systeem wenst te kiezen, de vraag ‘wie of wat dit Nederlandse volk is’, onbeantwoordbaar en zelfs taboe is.

Wie heeft het laatste woord?

In Orwells boek ondervindt Winston Smith dat hij geen zelfmoord kán plegen. Een ontsnapping in de dood is uitsluitend mogelijk wanneer hij de ideeën van de Partij verinnerlijkt heeft. Hij probeert in zijn ziel een apart hokje te maken waar hij al zijn haat tegen het systeem verbergt. En dan, op het allerlaatst – als hij op het punt staat te worden doodgeschoten – “zullen de batterijen van zijn haat losknallen”. Dit is de énige ‘vrijheid’ die dat systeem nog kent: sterven met een gedachte die een eigen product is en niet is aangeleverd door de Partij. Echter, uiteindelijk mislukt dit: als Winston sterft, merkt hij dat hij de Partij liefheeft, en “een overwinning op zichzelf heeft behaald”.

De zelfdoding als ontsnapping uit het lijden, uitvlucht van een totalitaire orde, krijgt bij Orwell een positieve waardering, als een laatste akte van soevereine wil – of die nu lukt of niet. Frankl daarentegen lijkt de zelfdoding op te vatten als een besluit dat voortkomt uit een zwakke wil en een gebrek aan heldenmoed. Hij geeft het voorbeeld van een aap die injecties krijgt als deel van wetenschappelijke studies. De aap kan niet bevatten wat de zin is van dit lijden. En net zo kan de mens niet uitsluiten dat er nog een hogere dimensie is – die voor de huidige mens niet te doorzien is – die ons lijden zin geeft. Dit perspectief reikt ons de keuze vóór het leven aan als een grondeloos wilsbesluit: “Er is geen praktijkbewijs dat het lijden zin heeft, maar ik geloof het theoretisch.”

De zin van het lijden

Ieder mens zit in de cockpit van het eigen leven. De informatie die je krijgt, de ervaringen die zich aan je opdringen, zelfs de bezinning over wat er in de toekomst nog aankomt. Dit alles dringt zich aan JOU op en JIJ moet er wat mee. Of je nu wil of niet: je ondergaat hoe dan ook de inwerking van dit alles op jouw gemoed. Dat kan soms ondragelijk zijn, en kan zelfs situaties oproepen waar de netto waarde van het leven negatief wordt. Waar het letterlijk beter zou zijn als jij er niet meer bent.

Frankl zegt dan dat je dit lijden met waardigheid moet ondergaan: je moet er een betekenis in vinden en desnoods in scheppen. Iets groters, iets hogers, iets externs legt dit op, en als je dit kunt vinden, trekt het je door de ervaring van het lijden heen. Dit kan zelfs door jezelf voor te stellen als laboratorium aap, die niet kan begrijpen wat het hogere doel is van de martelingen.

Dit veronderstelt echter dat het laatste woord niet bij het lijdend subject ligt en daar zit iets problematisch in. De lijdende is namelijk de enige die écht weet hoe zwaar het lijden voor hem is en dus ook de enige die afwegingen kan maken over wat het leven nog te bieden heeft en wat de kans is dat het beter wordt.

Logotherapie veronderstelt dat men in de meest ondragelijke toestand een interne wil behoudt die, ofwel door projectie ofwel door contemplatie, iets kan voortbrengen dat betekenisvol is voor dat individu. Dat waardevolle kan het extreme lijden niet opheffen maar heeft wél een eigen bestaansrecht – het biedt iets om jezelf aan vast te houden. Dit bestaansrecht blijft overeind, zelfs in situaties waarin het individu moet concluderen dat de nettowaarde van zijn bestaan negatief is. Orwell laat echter zien dat die interne wil niet soeverein is en in een situatie van machteloosheid kan worden overgenomen door de machthebber – dat is bij O’Brien zelfs het doel van de Partij en van alle machtsstructuren.

Even goed kan het gebeuren dat de machthebber jou martelt en hersenspoelt. Je letterlijk uit elkaar trekt en weer aaneennaait in een vorm die de Partij bevalt. Na die marteling zul je alsnóg de dood wensen; je zult een damp worden die opgaat in de atmosfeer. Zelfs je geboortegegevens worden uitgewist – het zal letterlijk zijn alsof je nooit bestond.

Conclusies

Het lezen van 1984 maakt duidelijk dat het belangrijk is om macht te verwerven. Wie machteloos is, kan worden onderworpen aan martelingen en uiteindelijk zijn zelfs de gedachten niet veilig. De machthebber kan een wereld scheppen waarin de vrijheid nooit terugkeert.

Voor wie machteloos is, kan het edelmoedig ondergaan van het lijden de heldhaftige keuze zijn. Vaak is het enige netto resultaat dat je de machthebber langer het sadistische plezier van de marteling gunt, en jezelf een langer en intensiever traject van lijden laat doormaken.

De schrijver Theo Kars hield zich in het leven altijd voor dat zelfmoord plegen ook nog morgen zou kunnen. Een pragmatische instelling, voortkomend uit stoïsche wijsheid. Zélf de situatie van dag tot dag bezien, in plaats van een groot tragisch noodlot te veronderstellen dat méér soeverein is dan jou en dat jou ‘opdraagt te lijden’. Houd de ultieme zelfbeschikking over jouw leven in eigen hand, want de enige die de waarde en betekenis van jouw leven bepalend kan vaststellen, ben jij zelf.