menu

Column Thierry Baudet

Wat zijn ‘eerlijke’ belastingen?

Wat zijn ‘eerlijke’ belastingen?

‘Tout propriété est vol’, aldus de Franse socialist Pierre-Joseph Proudhon in 1840. ‘Alle bezit is diefstal’. De gedachte - zoals kort daarop door Karl Marx en Friedrich Engels verder uitgewerkt in hun beroemde Communistisch Manifest - is dat alles uiteindelijk ‘de gemeenschap’ toebehoort, dat we allemaal in dezelfde samenleving wonen, werken en leven; en dat je onmogelijk kunt zeggen dat de één méér ‘verdient’ dan de ander. We zijn immers allemaal gelijk - dus als je iets als eigendom claimt, ‘steel’ je het in feite van het collectief. 

Zo menen althans de socialisten. Hiertegenover staat de al even wijdverspreide gedachte, zoals bijvoorbeeld verwoord door de libertariër Murray Rothbard in 1982, dat ‘taxation is theft’ - oftewel: iedere vorm van belastingheffing is diefstal. In deze visie is alles uiteindelijk juist privébezit, en bestáát er helemaal geen collectief dat groter, of belangwekkender is, dan de individuele rechten om te beschikken over de vruchten van de eigen arbeid.

Wie heeft er gelijk? En wat betekent dat voor de politiek, de belastingen en de economie? Tijdens het Kamerdebat over het Belastingplan van donderdag 20 november jl. raakten Jimmy Dijk (SP) en ondergetekende aan deze oeroude kwestie van de politieke filosofie. Hoewel een concreet plan voorlag voor de belastingen in 2026 - de heffingen voor bedrijven, de BTW op boodschappen, enzovoorts - ging het ineens de diepte in. 

Dat liep als volgt: de leider van de Socialistische Partij stelde dat in het huidige belastingstelsel, de zgn. ‘rijken’ nog altijd te gemakkelijk rijk bleven. Het systeem was kortom ‘niet eerlijk’, zo betoogde hij. Daarop vroeg ik hem wat zijn definitie van ‘eerlijk’ nu eigenlijk behelste. Wanneer zijn belastingen ‘eerlijk’, wanneer mag je legitiem geld of verdiensten van mensen afpakken - en wanneer niet?

Zijn antwoord was dat ‘de mensen die het werk doen’ volgens hem ‘het geld moeten verdienen’ - en niet ‘de luie aandeelhouder’. Het zgn. ‘kapitaal’ - het privébezit - is voor Jimmy Dijk dus inderdaad het probleem. Precies zoals de socialisten van weleer (van Proudhon tot Marx en Engels) óók al betoogden. 

In een wereld waarin de kaarten willekeurig worden geschud, een bordspel waarin de één per toeval alle rijkdom krijgt toebedeeld en de ánder vrijwel niets, zou dat misschien nog waar kunnen zijn ook. Echter: hoe komen rijke mensen aan hun geld? Er zijn grofweg twee opties: 1) door hard werken, of 2) door overerving.

Wanneer je vermogen verwerft door hard werken behoor je tot de groep die Jimmy Dijk het bij uitstek gunt - dus als werken heeft geloond, is het in zijn eigen definitie onrechtvaardig om dit vervolgens af te pakken. Daar wringt dus reeds het schoentje. Maar wanneer je het verwerft door overerving geldt in feite precies hetzelfde. Want je ouders, of geliefde, hebben het ooit zélf verworven door hard werken, en kiezen er vervolgens voor het aan jou te geven. Waarom zouden zij niét mogen beschikken over de vruchten van hún arbeid? Opnieuw raak je verstrikt in een innerlijke tegenstrijdigheid.

Waarop rust het argument van de socialist tegen het kapitaal dan eigenlijk? Het lijkt Dijk vooral te draaien om de omvang van de verschillen: een beetje verschil mag er wel zijn, zo lijkt hij te betogen, maar niet teveel. Alleen: waaróm dan precies niet teveel? Als iemand twee keer zo efficiënt werkt als een ander, of tien keer, of honderd keer, mag diegene dan niet ook twee, of tien, of honderd keer zoveel verdienen?

Ten diepste is de overtuiging van de socialist wellicht dat zulke grote verschillen tussen mensen niet bestaan. Maar hoe wéét de socialist dat? Inderdaad, hoe kún je zoiets weten, of meten? Hiervoor bestaat helaas geen enkel objectief criterium…behalve de vrije markt. Zo blijkt de positie van de socialist opnieuw logisch bezien - helaas - volledig onhoudbaar en kom je telkens tóch weer uit op het gelijk van de kapitalist.